Koningin Esther heeft de koning Ahasveros en Haman opnieuw te eten gevraagd. Tijdens deze maaltijd vertelt Esther dat zij en haar volk ten dode opgeschreven zijn. Op Ahasveros’ vraag: “Wie is hij en waarom doet hij dit?”, antwoordt zij: “een man die een tegenstander is, een vijand, deze boze Haman.” En Haman was verbijsterd voor de koning en de koningin. (Esther 7:6).
Waarom noemde koningin Esther Haman een man (Hebr.: ish)?
De Dubno Maggid (Jacob ben Wolf Kranz of Dubno, 1740-1804) schrijft dat het woord ish gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord een kernachtige karaktereigenschap van het onderwerp beschrijft. In onze vertaling is dat bijvoeglijk naamwoord niet zo goed zichtbaar te maken: “een tegenstrevende, vijandige man.”
Als bewijs voert de Dubno Maggid Genesis 25:27 aan waar de Torah voor het eerst het woord ish +bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Ezau wordt hier een ‘man van het veld‘ genoemd. Het veld is onlosmakelijk verbonden met de persoon van Ezau. En Ezau is Hamans voorvader. Daarom is Hamans voornaamste karakteristiek dat hij een tzar vóivev, een vijand is.
Amalek haatte de Joden zonder reden. De Dubno Maggid vergelijkt Amalek met een veelvraat die op een feest alle restjes opeet. Zo beschrijft ook de Tora (Deuternomium 25:18) de aanval van Amalek als een aanval op de zwakken en vermoeiden.
Ook David profeteert in Psalm 137:7 dat de Tempel tot op de fundamenten verwoest zal worden. De Romeinen waren niet tevreden met de verwoesting van de Tempel door vuur, maar zij wilden deze meer dan vernietigd zien. Denk aan Jezus’ uitspraak dat geen steen op de andere gelaten zal worden. In de Joodse traditie worden de Romeinen als Edomieten beschouwd.