Browse Category

Ezau

Ezau, de jager

Toen die jongens groot werden, werd Ezau een man ervaren in de jacht, een man van het veld. Jakob echter was een oprecht man, die in tenten woonde. (Gen. 25:27)

Ezau wordt een jager, een man die in het veld leeft. De grondtekst duidt op iemand die ‘het veld‘ als zijn natuurlijke omgeving beschouwt. Ezau leeft buiten. Terwijl zijn broer Jakob iemand is die in tenten woont. De Bijbel noemt slechts twee jagers: Nimrod en Ezau. De Joodse traditie vertelt dat Nimrod en Ezau overeenkomstig handelden. Nimrod, een kleinzoon van Cham, wordt een geweldig jager genoemd. Hij wordt wel als een reus afgebeeld. Zijn naam betekent  ‘Hij die alle mensen laat rebelleren tegen God’. Nimrod was een tyran en joeg op mensen voor het aangezicht van God. Dat betekent dat hij het openlijk deed. Hij vereerde de zon, maan, en sterren. Nimrod was de koning van Babel en Assur en de heerser van de Aarde (Gen. 10:9). Hij stierf een gewelddadige dood. Na zijn dood werd hij vergoddelijkt en viel zijn koninkrijk uiteen. Hij werd onder meer bekend onder de Babylonische god Mardoek, de Egyptische Osiris, de Griekse Kronos, de Romeinse Saturnus, en ook als Tammoez en Baäl. Aldus de overleveringen van vele volken.

Een midrash verhaalt dat Ezau tijdens een van zijn veldtochten koning Nimrod doodt. (Flavius Josephus zegt overigens dat Shem een belangrijk aandeel had in de dood van Nimrod). Nimrod zou in het bezit zijn van twee mantels. Adam en Eva hadden deze mantels ontvangen toen zij het Paradijs verlieten. Voor de zondeval waren zij gekleed in mantels van licht. De mantels waren door God gemaakt van de huid van een vrouwelijke Leviathan, en dienden als priesterlijke mantels voor de generaties voor de zondvloed. Na Adam zouden de kledingstukken in het bezit van Kaïn zijn gekomen en na de dood van Kaïn en de zondvloed zou ten slotte Nimrod in het bezit van deze mantels zijn gekomen. Of het verhaal werkelijk is  gebeurd, valt zeer te betwijfelen. De zeer grote afstand in woongebieden maakt een ontmoeting van Ezau en Nimrod nagenoeg onmogelijk. Maar dat is ook niet de strekking van deze midrash. De overlevering laat op deze wijze het koningschap over de Aarde overgaan van Nimrod naar Ezau. Want Ezau was degene die er recht op had. Nimrod had zich de heerschappij met geweld toegeëigend.

(foto: thebricktestament.com)

wat is je verantwoordelijkheid?

Wat is je verantwoordelijkheid?

Ezau komt uit het veld, dodelijk vermoeid. Als hij ziet dat zijn broer Jakob gekookt heeft, dan wil hij maar één ding: eten. En Jakob, uitgekookt als hij is, wil zijn broer best van het eten geven, maar op voorwaarde dat Ezau zijn eerstgeboorterecht verkoopt. Maar wat ben je dan voor broer? Jakob ziet toch dat Ezau bijna sterft?? Dan geef je hem toch te eten? Wie denkt er op zo’n moment nu aan het eerstgeboorterecht? Is dat je eerste verantwoordelijkheid?

A 29 Eens had Jakob soep gekookt, toen Ezau uit het veld kwam en moe was.

B     30 Toen zei Ezau tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe.

C          Daarom gaf men hem de naam Edom.

D              31 Toen zei Jakob: Verkoop mij dan eerst je eerstgeboorterecht.

E                    32 Ezau zei: Zie, ik ga toch sterven; wat moet ik dan met het eerstgeboorterecht?

D’              33 Toen zei Jakob: Zweer het mij eerst. En hij zwoer het hem.

C’         Zo verkocht hij zijn eerstgeboorterecht aan Jakob.

B’     34 Toen gaf Jakob Ezau brood, met de linzensoep.

A’ Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht.

(Genesis 25)

Stervend?

Maar wás Ezau stervende, zoals hij zegt? Waarom zei Ezau dat hij stervend is? Er zijn vier aanwijzingen in de Hebreeuwse tekst van het tegendeel.

1. Er staat dat Ezau moe uit het veld kwam. Je kunt ‘moe’ ook vertalen met ‘uitgeput’. Dat is wat anders dan stervend, dus Ezau overdrijft nogal. Het woord עיף ayaph (H5889) wordt geschreven met:

  • ayin – zien, kennen
  • jod – werk, aanbidden
  • pe  – blazen, verspreiden *).

Het impliceert dus de gedachte dat werken of aanbidden nutteloos is. Gebakken lucht. Dat is hoe Ezau er tegenaan kijkt. Het werkwoord ayeph (H5888) komt slechts een keer in de Schrift voor. Jeremia 4:31 zegt “Want ik hoor een geluid als van een vrouw in barensnood, benauwdheid als van een die haar eerste kind aan het baren is. Het is het geluid van de dochter van Sion, zij snakt naar adem, zij spreidt haar handen uit: Wee mij toch! Want mijn ziel is uitgeput, vanwege de moordenaars.” Hier wordt het woord dus gebruikt in relatie tot de ziel. Lichaam, geest, en ziel zijn één geheel. Wie lichamelijk uitgeput is, kan ook neerslachtig worden. Nu lijkt het er niet op dat Ezau neerslachtig was, het gaat mij om het verband tussen lichaam en geest, tussen doen en denken. Als Ezau zegt dat hij uitgeput is, dan heeft hij het niet alleen over zijn lichamelijke vermoeidheid, maar ook over zijn opvatting dat werken als een vorm van aanbidding onzin is. Nee, het hier en nu, dat is wat telt! “Laten we eten en drinken, want morgen sterven wij.” (1 Kor. 15:32). Het is hedonisme ten top.

2. Ezau eet en drinkt, staat op, en vertrekt weer. Dat lijkt niet op iemand die bezwijkt.

3. Deel E is de centrale zin in het chiasme. Ezau zegt: ik ga toch sterven. Dat wil niet zeggen dat hij stervende wás. De uitdrukking ‘ik ga toch sterven’ bestaat uit twee Hebreeuwse woorden: halakh en muwth.  Muwth is een veel gebruikt woord voor sterven. Maar Ezau voegt het woord halakh, הלך, toe. Halak wordt meestal met ‘lopen’ of ‘wandelen’ vertaald.

  • he – kijken, onthullen
  • lamed – onderwijs of juk, prikstok
  • kaph – open hand, toestaan, buigen voor

Figuurlijk kun je halakh dan ook opvatten als ‘een manier van leven’. Je laat in je gewoonten zien wat je geleerd hebt. De Heere God wandelde elke dag in de hof. Dat was Zijn gewoonte. Henoch wandelde met God. Dat was zijn manier van leven. En Ezau? Hij wandelde met de dood. Hij is op weg naar de dood. Dat is zíjn toekomst, naar hij dacht. Toen Jakob op zijn sterfbed lag (Gen. 48) en hij de zonen van Jozef zal zegenen, dan zegt ook hij: Zie, ik sterf. Maar Jakob laat het woordje halakh weg. In plaats daarvan voegt er hij eraan toe: Maar God zal jullie brengen in het land van jullie vaders. Dat was zíjn uitzicht!

4. Ezau veracht zijn eerstgeboorterecht. Hij acht het van nul en generlei waarde. Zo sterk wordt het uitgedrukt. Welk voordeel, mazzel, heb ik van dat eerstgeboorterecht?

De kern

De cursief gedrukte zinnen zijn door de verteller toegevoegd aan de conversatie tussen Jakob en Ezau:

  • Daarom gaf men hem de naam Edom.
  • Zo verkocht hij zijn eerstgeboorterecht aan Jakob
  • Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht

Zie je, de hele perikoop gaat maar over één ding: dat wat Ezau deed en dacht. En Ezau wordt hier getekend als de man die zijn verantwoordelijkheid ontloopt. Want zijn eerstgeboorterecht omhelsde niet alleen de gave van het dubbele deel, maar ook de opgave om het hoofd van de familie te zijn. Om de autoriteit en verantwoordelijkheid van zijn vader over te nemen. En dat was nu net waar Ezau geen zin in had. Als je toch dood gaat, wat voor nut heeft dan het eerstgeboorterecht? En hij ontloopt zijn verantwoordelijkheid.

Jakobs verantwoordelijkheidsbesef

Waarom komt Jakob op het idee om het eerstgeboorterecht te vragen in ruil voor eten? De tekst geeft geen letterlijke aanleiding, maar de voorgaande verzen maken het verschil tussen Jakob en Ezau duidelijk. Ezau is de man van het veld, Jakob woont in tenten. Ezau houdt van de jacht, Jakob is een man van eenvoud. Ezau is de lieveling van vader, Jakob is een moederskind. Het geeft weer dat Jakob in alles de tegenpool van zijn broer Ezau is. Dus ook in verantwoordelijkheidsbesef. Als Jakob Ezau om het eerstgeboorterecht vraagt, dan test hij zijn broer. Hij wijst hem op zijn verantwoordelijkheid. En als Ezau die verantwoordelijkheid duidelijk uit de weg gaat, dan maakt Jakob een keus en neemt hij zijn verantwoordelijkheid. Hij vraagt Ezau om eerst zijn eerstgeboorterecht te verkopen. In het Hebreeuws staat er: vandaag. Het ziet daarom niet zozeer op een voorwaarde, als wel op een noodzaak. Het kan geen uitstel leiden. Daarom laat hij Ezau eerst eedzweren. Wat trots, dat was Ezau wel. Een man en man, een woord een woord.

Nu, is Jakob hier de handige broer? Ik denk het niet. Er staat dat Jakob een man van eenvoud was. In een nadere vertaling staat ‘oprecht’. Het woordje תמ, tam, betekent niet alleen ‘een rustige’, maar heeft ook de notie van ‘iemand die moreel en ethisch zuiver is’. Een integer man.

Hij doorzag de consequenties van de houding van Ezau.

En hij redde zo de wereld.

 

*) zie http://www.ancient-hebrew.org/

 

Jacobs worsteling

De worsteling van Jacob met een man bij de Jabbok roept nog steeds de vraag op: wie was deze man? Is het een verschijning van God? Of de engelvorst van Ezau? Ezau zelf? In onderstaande video wordt het verhaal prachtig verteld en verbeeld.

Waarom noemde Esther Haman ‘een man’?

Koningin Esther heeft de koning Ahasveros en Haman opnieuw te eten gevraagd. Tijdens deze maaltijd vertelt Esther dat zij en haar volk ten dode opgeschreven zijn. Op Ahasveros’ vraag: “Wie is hij en waarom doet hij dit?”, antwoordt zij: “een man die een tegenstander is, een vijand, deze boze Haman.” En Haman was verbijsterd voor de koning en de koningin. (Esther 7:6).

Waarom noemde koningin Esther Haman een man (Hebr.: ish)?

De Dubno Maggid (Jacob ben Wolf Kranz of Dubno, 1740-1804) schrijft dat het woord ish gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord een kernachtige karaktereigenschap van het onderwerp beschrijft. In onze vertaling is dat bijvoeglijk naamwoord niet zo goed zichtbaar te maken: “een tegenstrevende, vijandige man.”

Als bewijs voert de Dubno Maggid Genesis 25:27 aan waar de Torah voor het eerst het woord ish +bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Ezau wordt hier een ‘man van het veld‘ genoemd. Het veld is onlosmakelijk verbonden met de persoon van Ezau. En Ezau is Hamans voorvader. Daarom is Hamans voornaamste karakteristiek dat hij een tzar vóivev, een vijand is.

Amalek haatte de Joden zonder reden. De Dubno Maggid vergelijkt Amalek met een veelvraat die op een feest alle restjes opeet. Zo beschrijft ook de Tora  (Deuternomium 25:18) de aanval van Amalek als een aanval op de zwakken en vermoeiden.

Ook David profeteert in Psalm 137:7 dat de Tempel tot op de fundamenten verwoest zal worden. De Romeinen waren niet tevreden met de verwoesting van de Tempel door vuur, maar zij wilden deze meer dan vernietigd zien. Denk aan Jezus’ uitspraak dat geen steen op de andere gelaten zal worden. In de Joodse traditie worden de Romeinen als Edomieten beschouwd.

Bron

What’s in a name?

“What’s in a name?

That which we call a rose
By any other name would smell as sweet.”

Veelvuldig wordt deze zin uit Shakespeares Romeo en Juliet aangehaald. Een naam is volgens Juliet niets anders dan een betekenisloze afspraak. Zij heeft niet de naam, maar de persoon lief. Waarop Romeo zijn afkomst afzweert.

En toch… vinden wij het niet om het even hoe wij onze kinderen noemen.
Door naamgeving leggen wij verband met het verleden; we ver-noemen.
Door naamgeving kunnen we het heden benoemen. Wij noemen hem… Zij heet…
Door naamgeving spreken wij verwachting uit naar de toekomst. Want daar komt de betekenis van onze naam tot uitdrukking.

Kort na het verschijnen van mijn boek over Ezau ontving ik het volgende mailtje:

Momenteel ben ik 33 weken zwanger van ons zoontje. Wij willen hem Esau noemen. Wij vinden het een prachtige naam, op de echo was een grote bos haar te zien, én mijn vriend heeft rood haar (wij hopen dat Esau dat ook krijgt. Dat zou compleet zijn). Echter, als wij de diepte in duiken over deze naam, komen wij verschillende verhalen en uitleg tegen over wie Esau/Ezau was. Even kort; het goede of het kwade? Wellicht een ietwat vreemde vraag maar zou u een korte uitleg kunnen geven over uw visie/ontdekkingen? (…) Wij hebben geen twijfels over de naam maar het is lastig om een korte uitleg te geven van wie Esau/Ezau werkelijk was. (…)”

Wie was Ezau? En beoogt zijn naam het goede of het kwade te betekenen? Dat zijn wezenlijke vragen!

De ouders van Ezau hebben hem vast geen naam gegeven met de bedoeling dat het een negatieve betekenis zou hebben. Toen hij geboren was, bleek hij volledig behaard te zijn, als een haren kleed. Daarom noemden zij hem Ezau, de harige. Hij was de oudste van een tweeling. Zijn broer die hem volgde, werd Jacob genoemd. Dat is: hij die volgde. Want hij bleek de hiel van zijn broer Ezau vast te houden. Het Hebreeuwse woord voor hiel en de naam Jacob hebben dezelfde woordstam.

Zo werd de eerste genoemd naar zijn uiterlijk, en de tweede naar zijn gedrag.

Beide jongens groeien op. Ezau zwerft als jager rond, terwijl Jacob thuis blijft. En op zeker moment komt Ezau terug van de jacht en is hij uitgehongerd. Hij ziet dat Jacob gekookt heeft. Een rode linzensoep. En Ezau zegt: laat mij slurpen van het rode, het rode. En daarom werd hij van die dag af ook Edom genoemd. Dat betekent Rood. En zo zag hij er ook uit toen hij geboren werd: niet alleen harig, maar ook rossig. Weer krijgt Ezau een naam naar zijn uiterlijk, naar wat zichtbaar is.

Maar of een naam een positieve lading heeft vooral te maken met gedrag en karakter. Ezau werd als eerste geboren en hij stond in de lijn van de eerstgeborenen. De eerstgeborene had recht op een dubbel deel van de erfenis, maar had vooral ook de verantwoordelijkheid om in opdracht van God zijn familie/volk te leiden in het goede. Zo is het eerstgeboorterecht een gave én een opgave. Echter, Ezau stelde geen prijs op zijn recht en verkocht het aan zijn broer Jacob. In ruil voor een hap van het rode. Later heeft hij daar veel spijt van gehad, maar toen was het te laat. Hij heeft Jacob daarom naar het leven gestaan. En zijn nakomelingen, de Edomieten, deden hetzelfde met de Israëlieten, de nakomelingen van Jacob. Want ook Jacob kreeg een andere naam: Israël. Dat is: Strijder Gods.

De Bijbel tekent Ezau als een levensgenieter, een jager. Als iemand die voor het hier-en-nu leeft. Een hedonist. Want je maakt naam vanuit datgene waar je het meest naar verlangt; vanuit datgene wat je doet. In het kort koos Ezau dus voor zichzelf. Of beter gezegd, hij wilde zijn verantwoordelijkheid niet dragen.

Je naam is wie je bent. Dat is je identiteit. Met onze naam kunnen we geroepen worden. Geroepen met een bedoeling. Met de bedoeling dat je je verantwoordelijkheid neemt. Het Hebreeuwse woord voor noemen is qara. Al in het eerste hoofdstuk van de bijbel wordt dat woord gebruikt. God noemde het licht dag en de duisternis nacht. Zijn dat ook niet beelden van goed en kwaad? Want wie kwaad doet, doet iets wat het daglicht niet kan verdragen. De nacht is voor het ongedierte.

Iedere ouder heeft het geluk van zijn kinderen voor ogen. Echt gelukkig ben je als je tot je doel komt. Ezau was niet echt gelukkig. Dat blijkt wel uit zijn leven. Altijd jaagde hij naar het geluk, maar hij raakte verbitterd omdat hij het geluk niet vond. En dat was zijn eigen schuld. De Edomieten hadden geen beste naam. Niettemin, de Israëlieten moesten mededogen hebben met hen: “want hij is uw broer!”. En er waren Edomieten die Israëliet werden.

Zo kijkt God nog steeds om naar wie zijn eigen gang wil gaan; die alleen leeft voor het hier-en-nu. Met mededogen. Het bleef bij Hem niet alleen bij kijken. Nee, Hij kwam en handelde als een echte Israëliet, een Strijder Gods. Jezus Christus, de Naam boven alle namen. Het is ook de enige Naam waardoor we het geluk kunnen vinden.

Want God heeft ons geluk voor ogen.

Romeo en Juliet kwamen uit families die elkaar bevochten. What’s in a name. Als een roos anders genoemd zou zijn, zou deze nog steeds lekker ruiken. Wie genoemd wordt naar de Naam van Christus wordt geroepen om de geur van Christus te verspreiden. Zodat ook anderen kennis krijgen van deze Naam.

Want God heeft hun geluk voor ogen.